Bewoners van ReVa Groen en Duurzaam Cultuur, Sport en Religie Zorg, Hulp en Welzijn Veiligheid en Verkeer Wonen, Leren en Werken Gemeente en Politiek Geschiedenis van ReVa

De aanleg van het Afvoer- of Verversingskanaal

weimarchief logoIn Konkreetnieuws van januari 2025 werd de naamgeving van beide kaden van het Verversingskanaal belicht. Het leek me leuk om ook het ontstaan van het kanaal zelf te duiden. Jarenlang heb ik uitgekeken op het Verversingskanaal. Ik wist wat de bedoeling ervan was. Ik wist ook dat de Electriciteitsfabriek water innam om haar installaties af te koelen en dat het water dusdanig verwarmd werd geloosd dat schaatsen onmogelijk zou zijn. Verder was het kanaal vooral verstilde ruimte. Af en toe passeerde een boot van de gemeente volgestouwd met verdronken, verroeste fietsen. Ik weet nog hoe verbaasd ik was toen een pleziervaartuig passeerde…

Dank aan een Oranjetelg
De geschiedenis van het kanaal gaat ver terug. De aanleg vond uiteindelijk plaats in de laatste jaren van de negentiende eeuw na een bijna eindeloze reeks van pogingen. Het is opmerkelijk dat die aanleg over een dergelijk groot grondgebied kon gebeuren, terwijl het bouwen een chaos was van allerlei wedijverende particuliere bouwondernemingen bij wie de maximalisering van de eigen winst vooropstond en niet het maatschappelijk belang. Het was aan een Oranjetelg te danken te danken, die het aaneengesloten gebied aan de gemeente gaf en dicteerde dat aanleg van het Verversingskanaal de enige bestemming mocht zijn.

Waarom verversen?
Grachten waren enerzijds transportaders, maar leverde anderzijds drinkwater en water voor industrieel-ambachtelijk gebruik. Tegelijkertijd waren het dumpplaatsen van afval van huishoudens en bedrijven. Met het groeien van de steden verslechterde de waterkwaliteit voortdurend. De samenhang tussen de verslechterde waterkwaliteit en cholera-epidemieën werd veelvuldig vastgesteld. Onze stad werd in de jaren vijftig van de negentiende eeuw vele malen geterroriseerd door cholera en tyfus1. Het euvel van de verontreiniging werd normaal gesproken via doorspoeling bestreden. Daar waar dat niet kon, was men nog slechter af omdat in de zomer de stank niet te harden was2.
Het water in de Haagse grachten was erbarmelijk door de slechte doorstroming als gevolg van de excentrische ligging van de residentie in Delfland. Het Hoogheemraadschap waterde af op de Nieuwe Maas en liet soms vers water in, maar dat bereikte Den Haag niet. De stad ontplooide vanaf eind zeventiende eeuw initiatieven om de toestand te verbeteren. In de jaren twintig van de inmiddels negentiende eeuw nam burgemeester Copes van Cattenburch het initiatief tot een haven bij Seinpostduin met een aansluitend kanaal het land in, dat tevens kon dienen ter verversing van het water in de Haagse grachten. Door de Belgische vrijheidsoorlog kwam hiervoor geen geld vrij. In latere jaren schaarde ook Delfland zich achter het idee van een kanaal naar zee, omdat de kwaliteit van het boezemwater zo verslechterde dat het Hoogheemraadschap dat water onmogelijk in droge tijden nog in de polders kon laten. Op 21 oktober 1879 besloot de Haagse gemeenteraad tot het laten graven van een afvoerkanaal van de grachten naar zee.

Uitverkoop van gronden aan bouwgrondmaatschappijen
Hoe kon de gemeenteraad tot zo’n besluit komen, laat staan hoe kon ze zorgen dat het daadwerkelijk werd uitgevoerd? Voor een goed begrip van de situatie in Den Haag is het belangrijk om te weten hoe de stad zich in de tweede helft van de negentiende eeuw ontwikkelde. De stad groeide vanaf de jaren zestig explosief met twee productiegolven: een tussen 1863-1867, die stokte door de cholera-epidemie van 1866, en een langduriger golf tussen 1873-1887, die op gang kwam na de pokkenepidemie van 1870-1871. In 1875 telde Den Haag 100.000 inwoners. Speculanten kochten stukken grond op buiten de grachtengordel, inspelend op de trek naar de stad en dus een grote vraag naar nieuwe woningen. Aan de zuidwestkant kocht men weilanden gelegen in polders omringd door afwateringssloten en versplinterd qua eigendom. Aan de noordoostkant betrof het aaneengesloten stukken land in de oude duinen, afkomstig van oude landgoederen. Hoewel de ontwerpvrijheid in die laatste gebieden veel groter was, werd ook hier ontwikkeld in eenvoudige rationele rechttoe-rechtaan stratenpatronen, omdat die het hoogst aantal te verkopen kavels garandeerden. In deze op efficiency en winstbejag gerichte aanpak was geen ruimte voor op de stad gerichte voorzieningen: ‘In de plannen van de bouwgrondmaatschappijen kwamen infrastructurele voorzieningen als havens en kanalen echter niet voor.’3
Gelukkigerwijs diende de problematiek zich al aan voordat de uitverkoop van gronden in de ommelanden (te) ver was voortgeschreden. Er was gelukkig één grootgrondbezitter die begreep dat uitbreiding van de stad een integrale aanpak vergde door het gemeentebestuur, dat daarvoor op grote schaal gronden moest verwerven.

Een Oranjetelg staat voor het maatschappelijk belang
Ton van der Pijl noteert dat prinses Sophie ondanks haar verdiensten voor maatschappelijk welzijn, woningbouw en volksgezondheid in de vergetelheid is geraakt. Hierbij een bescheiden poging om dat beeld te corrigeren. Op 2 november 1885, in de nadagen van de tweede bouwgolf, stelde prinses Sophie grond voor het plan aan de gemeente beschikbaar. Prinses Wilhelmina Sophia Louise (1824-1897) was een dochter van koning Willem II en Anna Paulowna. Door haar huwelijk werd zij in 1842 groothertogin van Saksen-Weimar, een van die kleine staatjes die, voor Bismarck, het Duitse politieke landschap tot een bont mozaïek kleurde. De kleine vrouw bleek een voorbeeldige bestuurster en de realisator van het Goethe-Schiller-Archiv, nadat zij persoonlijk, vanwege haar kennis en belangstelling, de literaire erfenis van eerst Goethe had verkregen. Het door haar gerealiseerde instituut is toonaangevend en herbergt vele literaire erfenissen4.

Bouwgrondmaatschappijen
In Den Haag, waar ze na haar verhuizing nog regelmatig verbleef, steunde ze personen met initiatieven ter verbetering van de positie van arbeiders, kleine middenstanders en vrouwen met als middelen leeszalen, scholing en goedkope leningen. Haar vader had vele landgoederen, zoals Rustenburg, Buitenrust en Zorgvliet, rond de Scheveningseweg tot aan Scheveningen–dorp aaneengevoegd. Uit de erfenis van haar vader verkocht zij in 1876 grote stukken grond aan meerdere bouwgrondmaatschappijen. De gronden, waar nu de wijk Duinoord ligt, werden gekocht door de Haagse Bouwgrond Maatschappij Duinoord, die tussen 1892-1900 de gelijknamige wijk realiseerde. Men mikte op repatrianten uit Indië en in het algemeen de gegoede burgerij5. Sophie stelde aan de achterkant van de wijk ‘een groot terrein’, achter de spoorlijn, kosteloos af aan de gemeente Den Haag voor de realisatie van het verversingskanaal.

Spoorlijn?
Ondertussen had de Hollandse IJzeren Spoorweg-Maatschappij van het Rijk en de gemeente een concessie verkregen om vanaf Holland Spoor een spoorverbinding voor een stoomtrein te maken naar uitspanning Zeerust op de kop van de Keizerstraat bij Scheveningen-dorp. Doortrekken over de strandweg naar het nieuwe Kurhaus was een optie. De HIJSM had de eerste slag verloren: Staatsspoorwegen had al een lijn geopend van het Staatsspoor over de Raamweg naar Scheveningen-Bad. Haar eigen lijn moest zoveel mogelijk buiten de bebouwde kom lopen. Men hoopte dat de grond kosteloos ter beschikking zou worden gesteld of deze nu van de gemeente was of van Saksen-Weimar. De gemeente bepaalde dat HIJSM de lijn mocht exploiteren tot en met 1925. De lijn, incluis de afbuiging naar de Anna Paulownastraat, werd, behalve voor personenvervoer, ook intensief gebruikt voor het vervoeren van goederen naar Rotterdam, waaronder uiteraard veel vis6!

Doorbraak vanuit de grachtengordel naar de gasfabriek rond 1880.

Aanleg kanaal door Gerrit Keij
Op 23 februari 1886 besloot de gemeenteraad tot de vorm van het kanaal. Een heftige discussie ontstond rond de vraag of gedurende het badseizoen mocht worden geloosd. Dat zou de ‘klewanghouw’ zijn waarmee de badplaats zou worden afgemaakt. Uit een discussie over tijden en vloedstromen blijkt dat men zich geen zorgen hoefde te maken en dat men zich niet moest laten leiden door ‘vrees voor het geschreeuw van de concurrenten onzer badplaats’.
Het ontwerp was van John van der Vegt (1832-1912) hoofdingenieur van de Provinciale Waterstaat van Zuid-Holland. De uitvoerder was de Rotterdamse aannemer Gerrit Keij, zoon van een timmerman uit de polder. Zijn bod was het laagste met tegen hedendaagse prijzen ad 12 miljoen euro… Zijn bedrijf G. Keij werkte rond 1870 aan het Stationsplein bij het nieuwe station Delftse Poort, dat verbonden moest worden met het Schiewater. De Delftse Poort bij het Hofplein werd in 1877 opgeleverd en was nodig omdat het oude station niet goed aansloot op het nieuwe spoorwegviaduct, ‘het luchtspoor’, dat nodig was voor de aanleg van de Staatsspoor-verbinding met Dordrecht. Het bedrijf werkte kennelijk al langer op het snijvlak van weg- en waterbouw en had dus goede papieren voor een grote klus als het afvoerkanaal7.
Het was een tijd dat in ons land meer grote infrastructurele werken werden gerealiseerd: In 1872 de Nieuwe Waterweg en in 1876 het Noordzeekanaal. De verbinding naar Rotterdam was 7 km lang en vergde het doorgraven van de duinen over 4300 meter; de verbinding naar Amsterdam was maar liefst 21 km lang en 270 meter breed. In die verhoudingen was het Afvoerkanaal maar een kleintje. Het paarde een lengte van circa 2000 meter aan een breedte van circa 35 meter. De inhoud bedroeg 150.000 m3. Dat duidt dus op een diepte van 2 tot 2,5 meter. Eind 1887 was het kanaal vanaf de kustlijn door de duinen heen voltooid tot aan de Laan van Meerdervoort. Opmerkelijk is dat tot daar aantoe een ruime marge was tussen de spoorbaan en de gracht, zodanig dat er een weg tussen paste… Eind 1888 was het kanaal gereed en was dus binnen 2,5 jaar voltooid. Tientallen mannen moeten aan het kanaal hebben gewerkt, lees: gezwoegd. Op 17 juni 1889 verscheen Sophies kamerheer, gemachtigd tot de administratie der domeinen, voor een notaris om een servituut te tekenen, waarmee de precieze grenzen van het kanaal werd vastgelegd en bepaald dat enige bebouwing werd uitgesloten. Het duurde nog tot 1896 voordat in het Regentessekwartier de aangrenzende bouwblokken aan de Conradkade werden gerealiseerd.

Gasfabriek
Eind 1888 bereikte men de aansluiting op de grachtengordel bij de Eerste Gemeentelijke Gasfabriek. Die fabriek was nieuw en gebouwd in 1875. In Recht voor Allen, het blad van de anarchistische prediker Domela Nieuwenhuis, noemde men haar werknemers ‘slaven’, die 7 dagen 12 uur aan het werk waren…8 Het monopolie van Van Enthoven, die op die plek al een gasfabriek vanaf 1844 had geëxploiteerd, was na dertig jaar verlopen. De nieuwe fabriek lag op de plek van de latere vuilverbranding tegenover de energiecentrale. Hij bleef in bedrijf tot 1924. De fabriek was te bereiken via de Gaslaan, die langs de woningen van woningbouwvereniging Vooruit II liep en in een boog uitkwam voor de fabriek. Over het water was de fabriek eveneens bereikbaar vanaf de grachtengordel. Vanuit de grachten was dus al een doorbraak gepleegd en een kanaal aangelegd dat langs de astaal, bij de latere Van Boecopkade, en in een bocht langs de achterkant van de gasfabriek liep en eindigde bij de Newtonstraat met haar ooit beruchte ‘stinksloot’. Kortom, er was voorwerk verricht. Het nieuwe verversingskanaal kon min of meer in een rechte lijn op de doorbraak aansluiten.

Hoe verder
De discussie over het kanaal verstomde echter niet. In 1889 klaagden bewoners over de sloten langs de Alexanderkazerne en over die bij de Nassaukade. Volgens de gemeente was de vermoedelijke oorzaak dat het Verversingskanaal de loop van de Beek had onderbroken. Daardoor stopte de natuurlijke aanvoer van vers water. Sophie gaf toestemming voor bijzondere bemaling van de Beek, waardoor de situatie verbeterde9. Bewoners van het Prins Hendrikplein klaagden erover dat het weggepompte water bleef hangen voor de zeesluis, waardoor het ‘thans nog frisse stadskwartier’ werd verpest10. Tientallen artsen keerden zich tegen het besluit van 4 maart 1890 van de gemeenteraad om pas na het badseizoen in oktober te spuien. De bevolking zou verzwakt raken door het ‘maandenlang inademen van voor de gezondheid schadelijke stoffen’, waardoor haar weerstand zou worden aangetast en dat met de cholera op de loer in zuidelijk Europa. Anderen vonden dat onzin. Bijzonder actief in deze discussie was dhr. M.H. Reiss, directeur van de Maatschappij Zeebad Scheveningen, die de concurrentiepositie van de badplaats, in het geding zag door de uitwasemingen van het kanaal direct langs de kust en zelfs op het strand. Dit ondanks de bouw van het Kurhaus, ‘indertijd toch de plaats van toneel, concerten en wat al niet meer dat Europa aan kunsten, welvaart en beschaving ademde.’ De man gaf overigens wel toe dat Den Haag gedurende de afgelopen zomermaanden ‘minder te lijden’ had dan vroeger12… In 1897 begon men met aanleg van riolering los van de grachten. Nog vele aanpassingen aan het kanaal zouden volgen.

    1. Enige grondslagen voor de stedebouwkundige ontwikkeling van ’s-Gravenhage, Den Haag, 1948, p. 71
    2. Deze en de navolgende tekst is ontleend aan Henk Smal, De Haagse grachten en het Verversingskanaal; de geur van water, p. 4-14 in Tijdschrift voor waterstaatsgeschiedenis, mei 1992
    3. Stadsuitbreiding als particuliere bedrijfstak; over het ontstaan van het moderne Den Haag in de periode 1850-1914, p. 100-133 in jaarboek Die Haghe ,Den Haag, 1985, p. 113-114 resp. 122
    4. Ton van der Pijl over Sophie in Andere tijden, editie 4 van 2022
    5. Peter Linders e.a., De opkomst van de moderne stedenbouw p. 40-41 in V. Freijser e.a, Het veranderend stadsbeeld van den Haag; plannen en processen in de Haagse stedebouw 1890-1990, Zwolle, 1991
    6. Uit de Railatlas tramlijnen Den Haag en van oud-collega Fred van der Burg
    7. Keij bleek een duurzaam bedrijf. Rond de jaarwisseling 1907-1908 schreven een vader en zoon Keij zich in als vennoten om het bedrijf van wijlen Gerrit voort te zetten. Nationaal Archief, Akten van vennootschappen in arrondissement Rotterdam 1839-1939, inv. nr. 3651, schrift 772. Van het bedrijf werd nog vernomen in 1921 toen een maandlange staking in haar asfaltfabriek ermee eindigde dat men weer aan het werk ging tegen dezelfde voorwaarden… Het bedrijf is voor 1929 opgeheven. Anders waren documenten in het archief van de Kamer van Koophandel gevonden.
    8. Delpher, Recht voor Allen van 10-9-1881
    9. Bijlage 302 bij de Handelingen van de Gemeenteraad 1890
    10. Bijlage 182 bij Handelingen van de Gemeenteraad 1889
    11. Alfred Birney in ‘’t huwelijk hier, o, ellendig’ , een bespreking van een boek over de feministe Raden Kartini in De Volksrant van 19-7-2025
    12. Bijlage 12 en 14 bij de Handelingen van de Gemeenteraad 1889

Ontdek meer van KonkreetNieuws

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.