Ben Brinkel (Michel van der Plas) zag het allemaal gebeuren in de Weimarstraat
“Op de avond van de vierde mei staken een paar mensen verderop in de straat de vlag uit. God, wat gebeurde daar? Het was negen uur geloof ik, wat haalden die in hun hoofd? We groepten samen in de erker. (…) Aan alle ramen verschenen er mensen; hier en daar hing er iemand naar buiten. Ieder staarde ongelovig naar de drie rood-wit-blauwe vlaggen, halverwege de straat en verder. Aan de overkant gebaarde een man voor het raam: Is het waar? Mijn vader hief zijn handen op, met zijn gebaar van Ik weet het niet. Toen ging de bel. De man van het blaadje riep het eerst door ons huis, beneden in de gang: ‘We zijn vrij, ze geven zich over’. Het stond er, gestencild en wel, te lezen. Maar de onwerkelijkheid bleef. Er fietste een Duitse soldaat door de straat en de vlaggen werden razendsnel naar binnen getrokken. Als die mof daar nog doodgemoedereerd fietste, kon het niet waar zijn.”
Weimarstraat 285
Maar het was wél waar: Nederland was bevrijd. Ook in de Weimarstraat (want over die straat gaat het) werden de rood-wit-blauwe vlaggen uitgestoken. Michel van der Plas (schrijversnaam van Ben Brinkel, 1927-2013) zag het allemaal gebeuren, vanachter een erkerraam op Weimarstraat 285, zijn ouderlijk huis, een ruime bovenwoning op de hoek van de Marconistraat. Hij schreef het later op, in ‘Onder dak, zonder dak. Flarden van een jeugd’ (Agathon Weesp, 1985).
Ooggetuigen
Hongerwinter, bevrijding… Het zijn woorden die pas na de oorlog een heel eigen betekenis krijgen. Maar hoe kun je je daar tegenwoordig nog een voorstelling van maken: een extreem koude winter waarin, zeker in het westen van Nederland, ook nog eens heel erg honger wordt geleden (en waarvan je op het moment zelf niet weet hoelang die winter zal duren) en een paar maanden daarna eindelijk die vurig gewenste bevrijding … Hoe beleefden de mensen dat toen allemaal? Dat kunnen we alleen nog maar weten door verslagen van ooggetuigen. En Ben Brinkel was zo’n ooggetuige.
Gaarkeuken
In een van de kamers van het huis had vader Brinkel een enorme witte kaart van Frankrijk op de muur geprikt. Daar werd dagelijks met een rood potlood bijgehouden hoe de geallieerde troepen vorderden. Die informatie kreeg vader Brinkel uit het illegale en gestencilde blaadje ‘De Telex’, dat na lezing onmiddellijk de kachel in moest. Ben moest tijdelijk onderduiken, want in de stad waren razzia’s voor de Arbeitseinsatz (waarbij honderdduizenden Nederlanders gedwongen in Duitsland tewerkgesteld werden). Ondertussen werd het eten steeds schaarser, en de rijen met broodmagere vrouwen en kinderen voor de Engelbewaarderschool (tot voor kort Toermalijn) bij het uitdeelpunt van de gaarkeuken steeds langer. Vader Brinkel was wekelijks op zijn fiets zonder banden op pad om wat eten bij elkaar te scharrelen.
Het feest barst los
Op een gegeven moment verschenen er vliegtuigen van de geallieerden in de lucht, wonderlijk laag. Vanaf het dak zag Ben dat ze verderop voedsel uitwierpen, ‘het wittebrood van de bevrijding’.
En dan, op die avond van de vierde mei, is het eindelijk afgelopen, en barst de volgende dag het feest los. Ben stort zich er met volle overgave in. “Ik heb niet gedronken van de vrijheid, ik heb me eraan bezopen, bezat. Van de vijfde mei af liep ik elke dag naar de binnenstad, weken achtereen. Ik wou niks missen van wat daar te zien zou zijn, iedere Canadees, alle Engelsen, elke tank en jeep en vrachtwagen met de grote witte ster, al die mensen met blije gezichten in de zon, elke stoet of oploop. Het was of er op het Buitenhof het water van de vrijheid werd gepompt, en ik gooide het maar over me heen tot ik drijfnat was.”
(Het zou overigens nog tot maandagavond 7 mei duren voordat de inwoners van Den Haag de eerste twee geallieerde voertuigen op straat zouden zien verschijnen).
Tekst: Gerard van der Bijl
Reacties: bijl23@xs4all.nl
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.