Mijn moeder was een vrouw van principes én ze had weinig geduld. Zo kreeg je in tram of bus nauwelijks de tijd om uit jezelf op te staan voor een oudere. Voor je het wist had je al een por te pakken: “Zou je niet eens opstaan!” Nu ikzelf ruim de leeftijd heb bereikt dat jonge mensen voor mij zouden moeten opstaan, blijkt dat dit gebruik vrijwel geheel in onbruik is geraakt. Ik zal moeten blijven staan tot de dood erop volgt. Maar dit terzijde.
Mijn moeder had ook een godsliederlijke hekel aan te laat komen. Ze nam dat zichzelf, maar ook anderen behoorlijk kwalijk. Ik heb dat helemaal van haar over overgenomen. Ik ben altijd aan de vroege kant en (vrijwel) nooit te laat.
Eten wat de pot schaft, ook zoiets. “Dat lust ik niet”, bestond niet voor haar. Ik heb heel wat tijd alleen aan de eettafel doorgebracht met een schaaltje amandeltjes griesmeelpudding met bessensap. Dat vel, ik gruw er nóg van. Maar het moest op. Ze kende geen genade.
Het gebeurde natuurlijk ook wel eens dat je als kind vergat je gulp dicht te doen. Dat heette bij ons thuis: De onderste knoop van het vest zit los. In die tijd waren er nog geen gulpen met ritsen. “Je lijkt wel een ouwe vent”, zei mijn moeder dan.
Liep ik laatst door de Regentesselaan, toen ik merkte dat ik mijn gulp niet had dichtgedaan. Nou ben ik niet het type dat dan geheimzinnig bewegend het euvel probeert op te lossen. Gewoon direct zonder omhaal dichtritsen. Maar ik dacht wel: Die fatbiker had dus toch gelijk. Een paar dagen daarvoor was ik, lopend op de stoep, niet snel genoeg voor hem opzij gesprongen. Hij beet me toe: “Ouwe Lul”.
