Vorig: Van kroeg tot kerk: het ontstaan van de Agneskerk
Met de toenemende secularisatie ziet men de onttakeling en sloop van kerkgebouwen dusdanige vormen aannemen dat men zich zorgen dient te maken. Kerken zijn immers stedenbouwkundig van groot belang. Die ruimtelijke betekenis voor onze plaatsbepaling en ons thuis voelen ontlenen zij aan hun plek – vaak op kruising van belangrijke routes – en hun afwijkende en herkenbare vorm qua daken en vooral torens.
Om die rustgevende positie in ons jachtige stadsleven te behouden, dienen we qua bestemming zo flexibel mogelijk te zijn, om het ‘ruimtelijke exterieur’ zoveel mogelijk te respecteren. Met de kleinere naoorlogse kerkjes is hergebruik wellicht makkelijker. Desondanks blijft het inspirerend hoe aan de Prins Mauritslaan een kerkje behouden blijft door de kosterswoning te verkopen en een nieuwe woning in te passen in de kerk zelf, mede door het verkleinen van de kerkzaal. De functie en de herkenbaarheid en vertrouwdheid van het stadsbeeld blijft zo wel behouden! Voorstelbaar is dat slechts elementen blijven behouden, zoals de toren of het grootse spitsboogvenster in de voorgevel. Denk aan het behoud van een muurreliëf … bij de vervangende nieuwbouw op het Verhulstplein.
Piekend katholiek zelfbewustzijn
In het laatste kwart van de negentiende eeuw was de trek vanaf de Zeeuwse eilanden en Brabantse vennen in volle gang van landarbeiders en keuterboertjes die aan hun hongerige magen voelden dat ze naar de stad moesten voor werk. De schuivende situering van de gelovigen betekende voor de r.k. kerk een uitdaging: men moest de gelovigen achterna om hen vast te houden. De omstandigheden waren gunstig: met de Grondwet van 1848 was de godsdienstvrijheid formeel hersteld, sinds 1853 waren de lage landen geen missiegebied meer, maar een reguliere kerkprovincie met een bisschoppelijke hiërarchie. Bovendien was na 1875 kerkenbouw geen zaak meer van de overheid. ‘Het groeiende katholieke zelfbewustzijn uitte zich in een ware bouwexplosie van kerken. Geen bescheiden kerkjes, maar grote majestueuze gebouwen die met hun hoge in de lucht oprijzende torens onmiskenbaar lieten weten dat de katholieken definitief uit de marges van de maatschappij waren getreden voettekst 1.’ Bij voorkeur bouwde men groter, hoger en mooier dan protestantse kerkgebouwen. Qua vormgeving bleef men de gehele negentiende eeuw ‘gebonden aan imitatie van de oude stijlen’, in ons land door de bescheiden isolatie achter de rivieren in ‘eenvoudiger zetting’voettekst 2. De op het eind van de eeuw in katholieke kringen in zwang geraakte neogotische stijl getuigde ook van dat nieuwe zelfbewustzijn: het verwees naar de bouwstijl in de middeleeuwen, de bloeitijd van het katholicisme, vóór de reformatievoettekst 3.
De aanleg van het Regentessekwartier was een voorbode van meer expansie, die de bestuurlijke indeling van Den Haag en Loosduinen ter discussie zou stellen, maar ook op andere terreinen zijn weerslag zou hebben. De Haagse stadsuitleg viel aanvankelijk grotendeels onder de parochie van Onze Lieve Vrouwe Onbevlekt Ontvangen. Maar die parochie werd te groot en de gloednieuwe kerk op de Elandstraat van 1894 was voor vele gelovigen te ver weg. Er moest nog een nieuwe katholieke kerk komen; te meer daar de Nederlands Hervormden in 1893 grond voor een kerk hadden verworven bij het Regentesseplein.
De bisschop van Haarlem, mgr. Caspar J.M. – wat zegt een naam – Bottemanne (1823-1903) meende in kapelaan Johannes L.Th. Waterreus, zoon van een Scheveningse stalhouder, de juiste persoon te hebben gevonden om de bouw te begeleidenvoettekst 4. Waterreus kende de uitbater van de uitspanning Stadswijk en deze toonde zich bereid om zijn feestzaal met theetuin te verkopen. Via een gevolmachtigde van Waterreus werd op 3 april 1897 zijn perceel van 2720 m2 met opstallen aangekocht voor f. 25.000. Het terrein lag dicht bij de huidige Loosduinseweg aan de Loosduinse kant van de Beeklaan tussen de in aanleg zijnde Noorderbeekstraat en de geprojecteerde verlenging van De Gheynstraat. Naast de theetuin lag naast een stuk grond van 426 m2 dat Waterreus erbij wilde voor de pastorie. Hij kocht het aan op 15 november 1897 in naam van de Loosduinse parochie Onze Lieve Vrouw Hemelvaart. Insiders wisten natuurlijk dat deze binnenkort gesplist zou worden en de pas verworven grond zou toevallen aan een nieuwe Haagse parochie. Waterreus besloot aansluitend als patroonheilige St. Agnes te kiezen, een zelden genoemde maagd en martelares uit de tijd van de laatste Romeinse christenvervolgingen rond 300.
Valse roddels noopte de bisschop met een andere bouwpastoor verder te gaan. Het werd Wilhelmus G.F. Snickers (1854-1919), een neef van mgr. Petrus M. Snickers, de voorganger van Bottemanne in Haarlem en vervolgens aartsbisschop van Utrecht tot zijn dood in 1895. De neef was leraar op een seminarie in Voorhout en wilde wel iets anders. Hij werd eind 1898 benoemd tot kapelaan te Loosduinen. Hij maakte in een paar weken de oude opstallen op Stadswijk provisorisch gereed om als pastorie te dienen. Een carrousel in de speeltuin ging naar het gesticht aan de Loosduinseweg, Huize Groenestein, waar kinderen van ‘de arbeidende en minvermogende stand’ onderwijs zouden genieten, zo lang er nog geen parochiescholen waren. Op 20 december 1898 kwam er uitsluitsel uit Haarlem dat men mocht beginnen met een hulpkerk toegewijd aan Sint Agnes. Vaker bouwde men eerst een hulpkerk in afwachting van een definitief godshuis. Twijfels over het nut van de locatie – te klein om kerk en pastorie naast elkaar te huisvesten – leefden kennelijk al.

Over een architect hoefde men niet lang na te denken. Het kwam zo uit dat Snickers’ oudere broer Joseph M. Snickers (1851-1918) bouwkundige was en geassocieerd met de gebroeders Everardus J. Margry (1841-1891) en de veel jongere Albertus A.J. Margry (1857-1911). Hij deed vooral inrichting en decoratie en had mogelijk gemakkelijk toegang tot zijn oom. Men had zich in 1880 als het architectenbureau Gebr. Margry en Snickers v.o.f. laten inschrijven. Evert was een leerling van de vermaarde bouwmeester dr. Petrus J.H. Cuypers (1827-1921), massa-producent van neogotische kerken en aldus de verpersoonlijking van de emancipatie van het rooms-katholieke volksdeel. Het bureau zou druk emplooi vinden in de groeimarkt, die kerkenbouw toen was. Veel van haar scheppingen zijn als rijksmonument geboekstaafd. Everts belangrijkste schepping was de Haagse St. Jozefkerk, die in 1888 in gebruik werd genomenvoettekst 5. De kerk in de Van Limburg Stirumstraat werd in 1975, in de begindagen van de stadsvernieuwing, gesloopt. Net als die op het Regentesseplein. Men behoefde in de oude volgebouwde wijken ruimte voor goede betaalbare woningen en nieuwe woonvormen zoals een bejaardenhuis of nieuwe functies zoals een wijk- en dienstencentrum.
Situering hulpkerk uit jaarboek 2000 van Die Hage
Een paar weken later – op 7 januari 1899 – lag het ontwerp er. Het werd voorspoedig aanbesteed en twee weken later gingen B&W van Loosduinen akkoord met het bouwplan. Na Waterreus, die de aankoop van de grond had voorgeschoten, droeg nu Snickers uit eigen middelen nog eens vijf mille aan… Het werd een onaanzienlijk gebouwtje van 27 bij 14 meter met een zadeldak. Alleen het kruis bovenop het gebouw onderscheidde het van een bouwkeet. Her en der uit andere kerken verzamelde de bouwpastoor al dan niet tegen bescheiden betaling een altaar, preekstoel, bidstoelen en uit eigen familiekring een vergulde zilveren miskelk van zijn oom…
Uit de twee genoemde Haagse en Loosduinse parochies werd de St. Agnesparochie afgesplitst. De nieuweling kreeg gigantische afmetingen, maar bleef nog goeddeels onbebouwd. De inwijding van het noodkerkje vond plaats op 18 maart 1899. Gelukkig kon men voor die dag alle 430 plaatsen verhuren! ‘Het kerkje was allervriendelijkst, dat was de algemene roep’, noteerde pastoor Snickers. Het kerkbezoek moest even op gang komen. Vooral de vroegmis om 5.30 uur bleek te veel voor de gemiddelde parochiaan, die toch al voor dag en douw aan haar dagtaak begon of naar zijn werk moest.
De blijdschap over het nieuwe godshuis verstomde snel, omdat men ontevreden was over het buurtje. Men sprak al snel uit dat men wilde verhuizen. ‘Men woonde daar niet veilig; alle nachten gingen er dieven rond.’ Openbare verlichting ontbrak en er werden ruiten ingegooid en zelfs ingebroken. De Haagse politie wist van het rapalje, maar het was Loosduinse grond… Voor haar dienders was de locatie te ver voor een ’heterdaadje’.
Slechts enige maanden later werd op 1 november 1899 al vervangende grond aangekocht! De pastoor schoot opnieuw te hulp. Voor 30 mille kocht hij de huidige grond aan. Het nieuwe terrein, aangeboden door een onroerend-goedmaatschappij, met de vervallen villa Libau, lag aan de Beeklaan, een voorwaarde van het bisdom. Maar wel 300 meter dichter bij de ‘bewoonde wereld’ van de oprukkende nieuwbouw bij de Weimarstraat en Newtonstraat, die al tot de Beeklaan reikte. Het ging om 5340 m2 ad 52 mille. Het perceel was slechts 66 meter diep. Men had liever 80 meter gehad om, anders dan bij de kerk in de Elandstraat, een behoorlijk voorplein te kunnen realiseren.
In april 1900 werd de overdrachtsakte verleden en in juni 1900 zond Albert Margry de eerste bouwschetsen van de ‘echte’ kerkvoettekst 6! Die telde 866 plaatsen. Het kerkbestuur keurde nog diezelfde maand het ontwerp goed. Diverse frivole activiteiten, zoals een fancy fair, werden georganiseerd om de bouwkas te spekken. Pastoor Snickers bedacht, aangespoord door een collega, dat het beste was om de overtollige grond – ruim de helft: maar liefst 2981 m2 – niet te bestemmen voor huizen maar voor een gesticht, een klooster of katholiek instituut voor scholing, opvoeding of verpleging. Dat zou ruim 53 mille opleveren, dus meer dan de koop van het gehele terrein! Eind 1904 zou op deze plek de bouw starten van de Heilig Hartschool in opdracht van de zusters van de Société de Sacre Coeur.

In juli 1901 was het architectenbureau gereed met het opstellen van de begroting en het uitwerken van de bestekken en de voorwaarden, waarnaar de aannemer zich zou moeten voegen. De bouwkosten van kerk en pastorie werden begroot op 124 mille. Met de goedkoopste aannemer C.P.W. Dessing had men rond de eeuwwisseling hun vorige kerk, de St. Jan de Doper in Wateringen, gebouwd. Op 24 november kon Snickers vanaf de preekstoel in de hulpkerk zijn gelovigen informeren dat de bouw begonnen was. Per 1 mei 1903 was het werk af en het terrein op orde. Het noodkerkje werd vervolgens gestript van zijn banken en op het overtollige terrein geparkeerd.

Margry creërde een kerk, die vanaf de straat wordt gedomineerd door een achthoekige toren. Die is weliswaar nog geen 50 meter hoog maar valt op door zijn slanke spits. De voorgevel valt verder op door een groots spitsboogvenster, dat licht werpt op het achtergelegen altaar. De kerk heeft twee zijbeuken ter weerszijden van een hogere middenbeuk en een transept, dwarsbeuk, die niet domineert in het beeld. Het lijnenspel van lichte en donkere bakstenen en het contrast tussen metselwerk en de gepleisterde muurvlakken veraangenamen het interieur voor de kerkgangers.
Voetteksten
- Botine Koopmans en Dick Valentijn, Een lust voor het oog; 25 Haagse kerken, Hilversum, 2021, p. 19 e.a.
- Rein Blijstra, Over Haagse architectuur, Den Haag, 1975, p. 11 en 24
- Voor een uitgebreide toelichting op de bouwstijl van de H. Agneskerk wordt verwezen naar H.P.R. Rosenberg e.a., Architectuurgids Den Haag 1800-1940, Den Haag, 1988, p.220
- De volgende tekst is grotendeels ontleend aan het artikel van Simon P. Sluijter getiteld ‘De St. Agneskerk, baken aan de Beeklaan’ geplaatst in jaarboek 2000 van Die Haghe
- P. Zwart: Het katholicisme bij het begin, gedurende de loop en aan het eind van de 19e eeuw in jaarboek 1901 van Die Haghe, p. 269-309
- In genoemd artikel van Sluijter wordt foutief Jan Margry als architect opgevoerd. Jan (1834-1858) was ook architect maar reeds lang dood. Rosenberg spreekt van een neef A.A.J. In dit artikel wordt de samenstelling en werkzaamheid van de familie Margry aangehouden zoals opgetekend in de vrije encyclopedia van Wikipedia en ingezet op jongere broer Albert als de architect van beide Beeklaan-kerken.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.