De aankoop
Het Regentesse- en Valkenboskwartier is na de introductie van de Woningwet in 1901 niet rijk bedeeld met sociale woningbouw. Terwijl talloze woningbouwverengingen in Den Haag het licht zagen en financieel gesteund werden door de overheid bij hun bouwprojecten werd onze wijk grotendeels volgebouwd met huizen door particuliere bouwondernemers voor de middenstand.
Vereeniging tot verbetering der woningen van de arbeidende klasse te ‘s-Gravenhage (Woningvereniging 1854) was daarop een uitzondering. De Woningvereniging werkte sinds de oprichting in 1854 zonder overheidssteun. De statuten lieten niet toe om geld vanuit het Rijk te accepteren, daarvoor was de vrijheid van handelen een te groot goed. De vele notabelen uit het bestuur hadden warme relaties met de financiële sector waardoor de kredietverlenging weinig problemen gaf. De huren uit de arbeiderswoningen waren hoog genoeg om arbeidersbouw rendabel te maken. In 1904 was Woningvereniging 1854 schuldenvrij en was er een positief saldo. Na jaren van bouwinactiviteit wilde het bestuur graag gaan uitbreiden. Via Maatschappij het Valkenbosch tot exploitatie van Bouwgronden, een van de bouwgrondmaatschappijen van Nicolaas Johannes Boon, besloot men om een lap grond te kopen in het laatste deel van de toenmalige Valkenboslaan, een nog onontgonnen gebied van Den Haag. De koop werd voor fl. 10.40 per m2 afgerond. Het aangekochte terrein bedroeg 3.800m2. Op dit terrein zouden met grote tussenpozen drie complexen gebouwd worden in de jaren 1906-1929. Een eerdere optie op een stuk grond aan de Paul Krugerlaan kwam hiermee te vervallen omdat de Valkenboslaan gezonder en geschikter werd geacht voor de bewoners. Vervolgens werd er in januari 1905 een bedrag van fl. 300.000 tegen 4% afgesloten bij de Rotterdamsche Deposito- en Administratie Bank te Rotterdam. Aflossing van de schuld werd bepaald op 10 jaar.
Een machtige bouwcommissaris
De lening stond volledig los van de eisen van een bouwplan want dat was er nog niet, het bouwplan moest zich dus geheel schikken naar de zakelijke belangen. Door het aantreden van bouwcommissaris Henri Mol van Otterloo (1858-1929) in 1905 kreeg Woningvereniging 1854 een man die jarenlang aan het roer zou staan van de bouwactiviteiten. De Mol van Otterloo was in 1883 afgestudeerd in Delft als civiel ingenieur. Hij was werkzaam als ingenieur bij Provinciale Waterstaat en in de jaren 1898-1907 Rijkscommissaris van de Spoorwegen. Daarnaast ontwierp hij als architect diverse utiliteitsgebouwen in de regio en in Hoenderloo bouwde hij twee bekende scholen, Nijengaarde en de Gangelschool, in de jaren 1906-1908. Ook zat hij nog in de Haagse gemeenteraad voor de Bond van Vrije Liberalen. De Mol van Otterloo stelde Jan Olthuis begin 1905 aan als architect die het bouwplan moest opleveren.
Architect Jan Olthuis
Jan Olthuis (1851-1921) werd geboren in Purmerend. Via de ambachtsschool ging hij aan de slag als timmerman en ontwikkelde hij zichzelf als bouwkundige en opzichter in Amsterdam onder de vleugels van architect Adrianus Bleijs (1842-1912). Toen hij in 1894 naar Den Haag verhuisde ging hij zich pas architect noemen.
Hij kreeg hier in korte tijd bekendheid vanwege diverse art-nouveau gebouwen. Zijn gevels van een bouwplan aan Laan van Meerdervoort 213-237 (1900-1901) zijn iconisch voor Den Haag geworden en hebben de status van een Rijksmonument. Nummer 215 is met zijn rijkversierde gevel de absolute blikvanger. Een andere zeer gezichtsbepalend ontwerp van hem is het rijksmonument in art-noveau stijl aan de Laan van Meerdervoort 162-168, hoek Waldeck Pyrmontkade uit de jaren 1902-1903. Op een van de tableaus is zijn naam zichtbaar.
In het Regentessekwartier ontwierp hij twee panden aan de Regentesselaan (263-265) en in opdracht van de gebroeders Hartman 23 woonhuizen in de Galileïstraat (155-191) en Marconistraat 69-83. Hij woonde na zijn komst naar Den Haag met zijn vrouw Antonia in de Columbusstraat 16. Voor de beroepsgroep van onderwijzers, georganiseerd in coöperatie Eigen huis, ontwierp hij een blok huizen op de hoek van de Weimarstraat/Beeklaan, tegenover de huidige Jumbo. Hij woonde daar zelf vanaf 1897. Het fraai vormgegeven pand is reeds lang gesloopt om plaats te maken voor een filiaal van De Gruijter, de panden in de Weimarstraat staan er nog. Antonia werkte als onderwijzeres handwerken aan de openbare lagere school in de De Gheijnstraat. Belangrijk voor de keuze van De Mol van Otterloo voor Olthuis was een ontwerp van diens hand in 1904 van arbeiderswoningen in Joods Den Haag. Het betrof 96 woningen voor de liberale Vereeniging Volkswoningen die verpauperde woningen in de binnenstad moesten vervangen. De Mol van Otterloo was een van de belangrijke bestuurders van deze vereniging die onder leiding stond van minister Nicolaas Pierson. Het complex is om een aantal redenen daar niet gerealiseerd maar het ontwerp was zonder meer geslaagd.
Eerste ontwerp te duur
Mei 1905 presenteerde Olthuis zijn eerste ontwerp bij het bestuur van Woningvereniging 1854. Olthuis had het plan ‘breedvoerig ontwikkeld’ waarbij elke woning een eigen voordeur zou hebben. Ondanks waardering voor zijn ontwerp werd Olthuis plan te duur bevonden en werd het afgeschoten. Dit ontwerp is helaas niet meer traceerbaar. Bij de herziene versie van het ontwerp ging De Mol van Otterloo zich er nadrukkelijk tegenaan bemoeien en kreeg hij de supervisie. Hij kwam met een concept waarbij er per complex een gang geprojecteerd werd van 2.50 breed en 11 meter lang. In deze gang kwamen 10 verschillende boven- en benedenwoningen uit. Halverwege de gang was een grote lichtkoepel gebouwd, in de winters verlicht door lantaarns. Slechts één woning per blok had een aparte ingang die vanaf de straatzijde te bereiken was. De Mol van Otterloo introduceerde zo een bouwnoviteit, een dubbel bouwblok waarin 11 woningen waren ondergebracht. Naast Mol van Otterloo maakte ook opzichter Gerrit Jan Alink een bouwplan. Zijn plan was traditioneler en behelsde complexen met twee voordeuren naast elkaar voor de toegang tot de beneden- en bovenwoning. De ruimtes waren er wat groter, de huurprijzen wat hoger. Uitgangspunt van beide ontwerpen was dat de relatief hoge grondprijs niet te veel moest drukken op de huurprijs. Op basis van deze beide ontwerpen werd uiteindelijk besloten om een gecombineerd ontwerp van 72 woningen te bouwen. De woningen van De Mol werden Type A genoemd. Ze bevatten 4 complexen van in totaal 44 woningen. Deze woningen lagen tussen de Type B woningen van Alink. Diens 14 complexen leverden 28 woningen op.
Of Olthuis blij was met deze verregaande ingrepen laat zich raden. Zijn rol van scheppend architect was zeer beperkt geworden. Maar hij bleef op zijn post en werkte dit alles uit, inclusief de esthetische gevels die toch duidelijk zijn handtekening dragen. De uitgewerkte tekeningen werden aan Bouw en Woningtoezicht overlegd op 28 juli 1905 en vrijwel geheel goedgekeurd. De tekeningen werden verder uitgewerkt naar een bestek. Voor al dit werk kreeg hij niet de gebruikelijke 5% van de aanneemsom (fl. 7.2000) maar een vast bedrag van fl. 3.000. Aannemer W.F. Weijers, gevestigd op de Suezkade 182, werd voor een bedrag van ruim fl. 144.000 de bouwer.
Geen stormloop
De bouw van het complex door aannemer Weijers verliep zeer vlot. Het geheel werd in minder dan een jaar gebouwd, opgetrokken uit een lichte kalkzandsteen. Het is waarschijnlijk dat de kalkzandsteen werd afgenomen van de Haagse Kalkzandsteenfabriek Kranenburg die onder leiding stond van de veelzijdige ondernemer Adriaan Goekoop (1859-1914). Olthuis was ook de architect van de kalkzandsteenfabriek die startte in 1899 en gesitueerd was aan de oostzijde van de Beeklaan, vlak voor de kruising van de Morsestraat. De fabriek bleef daar in bedrijf tot 1907. De doorlopende bouwblokken in het complex met een dubbel zadeldak oogden Duits. De ontwerpen van de Mol van Otterloo werden aan de voorzijde boven de poort voorzien van een traditionele kapel, waar de woningen van Alink een voor Olthuis kenmerkende siergevel kregen. Toen op 1 mei 1906 de eerste bewoners hun intrek namen waren de tuintjes nog niet eens voorzien van een schutting en zal de verf nog aan het drogen zijn geweest. Door het bestuur werd er bij B&W op aangedrongen om een andere straatnaam te kiezen dan de Valkenboslaan. In 1906 werd dat deel omgedoopt tot Fahrenheitstraat. De huizen kregen de straatnummers 37-179. De Valkenboslaan werd in de huidige vorm verlegd.
In de algemene ledenvergadering van 1906 kwam men tot de conclusie dat er geen sprake was van gevreesde ‘kazernewoningbouw’ en was men tevreden over de uitwerking. De noviteit van het 11 woningen woonblok vond men zeer de moeite waard. Een benedenwoning in blok A kostte fl. 1.90 per week, een bovenwoning kon men huren voor fl. 3.50 per week. Op jaarbasis moest het complex fl. 9.700 aan huuropbrengsten opleveren. De verwachte grote toeloop bleef ondanks deze kwalificaties uit, 30 woningen bleven structureel zonder huurders. De impopulariteit had verschillende oorzaken. De gemeenschappelijke poorten die van de straatkant toegang gaven naar de woningen, waren niet naar de zin van alle huurders omdat zij de woningen ‘met hen, welke zij als van minder komaf beschouwden’ moesten delen. Dit standsverschil verdween pas met de jaren. Een ander nadeel was dat de overzijde van de straat onbebouwd was waardoor er jarenlang een hinderlijke wind op het complex stond. Ook de bewoners hadden een aantal verbeteringen. De woningen misten schoorsteenmantels en ijzeren ledikanten wat als een belangrijk gemis werd ervaren aangezien andere arbeiderswoningen een bedstee hadden. In 1908 schreef een aantal ‘poortbewoners’ de bestuurders (‘U Edelen’) aan om bewoners die aan de achterzijde van het complex woonden ook een eigen omheining te geven. Hierdoor zou de ‘onvreiheid’ een stuk minder worden. Verdere huurverlagingen in 1907 moesten toekomstige huurders wat enthousiaster krijgen. Dat lukte uiteindelijk maar echte woningnood ontstond er pas vanaf 1913.
Verkoop van het complex
Kort na oplevering besprak het bestuur de mogelijkheid om het ongebouwde gedeelte van het aangekochte terrein te verkopen, het zou een mooie winst opleveren. Toch deed men dat niet en een aantal jaren later werden de eerste plannen voor de Celsiusstraat en omliggende straten op dit terrein ontwikkeld. Het Fahrenheit-complex bleef bijna 90 jaar in bezit van Woningvereniging 1854. In 1993 besloot men het complex te verkopen aan het beursgenoteerde vastgoedfonds VHS voor 7 miljoen gulden. Uiteindelijk belandden de panden al snel voor 10 miljoen gulden in de portfolio van vastgoedspeler Metterwoon. Woningvereniging 1854 was bepaald niet blij door deze speculaties. Eind jaren ’90 volgde een gevel- en inpandige renovatie door A3 architecten te Rotterdam in opdracht van Metterwoon. Volgens Bouw- en Woningtoezicht waren de ‘voorgestelde kozijnen passend bij de architectuur van de bestaande gevels’. Het gebouw verslechterde daarna met de jaren zodanig dat in 2011 Metterwoon werd aangeschreven door Bouw en woningtoezicht. In 2011 werd architectenbureau tvdh, onder leiding van architect en buurtgenoot Terry van der Heide, ingeschakeld om een analyse te maken en een passend restauratie te verzorgen. Terry van der Heide concludeerde dat een vorige onderhoudsbeurt in de gevel met een verkeerde dampremmende verfsoort was geschilderd waardoor de gevel gedeeltelijk stukgevroren en onherstelbaar aangetast was. De gevel werd grondig onderzocht op herstel en isolatiemogelijkheden. Besloten werd om een laag van de kalkzandsteen te zandstralen waardoor er een laag werd afgehaald. Op dit oppervlak werden met veel precisie en veel geduld siersteenstrips bevestigd die het oorspronkelijke ontwerp in ere hielden. De Welstandcommissie was er tevreden over. De gevel van het totale complex was in 2015 geheel gerenoveerd, zodanig dat het oorspronkelijke beeld hersteld en bewaard bleef. Het ziet er al jaren weer fraai uit. De poorten zijn sinds jaar en dag afgesloten met glas en alleen voor de bewoners toegankelijk.
Reageren? justdeleeuwe@yahoo.com
Met medewerking van Richard Kleinegris, Terry van der Heide en Peter van Dam.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.