Waarover moet ik schrijven in tijden als deze? Wat is van betekenis en wat niet, wanneer er grote verschuivingen in het wereldgebeuren plaatsvinden? Ik zou kunnen schrijven over het aanbreken van de zomer en de zwaluwen die in het avondrood over onze wijken vliegen. Ik zou kunnen schrijven over hoe muziek mij onophoudelijk levensvreugde schenkt. Ik zou kunnen schrijven over de jonge vrouw op de fiets die, wild gesticulerend met haar armen tegen de vrouw op de fiets naast haar, zegt: “Er zijn vrouwen vóór ons geweest, die hun kinderen hebben gebaard in grotten, op ijskappen!”
Ik zou kunnen schrijven over de mensen die mij in een gesprek nonchalant vragen of ik in corona geloof, dan wel heb geloofd. Over mijn vorige column in deze kant, geschreven in een tijd waarin er nog geen sprake was van een stroom Oekraïense vluchtelingen vanwege een dieptrieste oorlog. Over de heerlijk brutale kinderen van een jaar of zes, die belletje trekken in de wijk. Over het plezier van kijken en luisteren naar andere mensen. Over hoe oorlog een constante is, en vrede de uitzondering. Over de opknapbeurt die gaande is in de Weimarstraat, met de daarbij behorende gekleurde vaandels met kunstzinnig abstracte teksten van buurtbewoners, die mij blijven verbazen.
Tot besluit zou ik integraal een gedicht van Giacomo Leopardi (1798-1837) laten afdrukken, in de vertaling van Frans van Dooren. En dan zou ik u aanraden om dat te lezen in de zon, zittend op een bankje op de Valkenboskade, zo aan het einde van de middag:
De oneindigheid
Steeds was mij deze eenzame heuvel lief
en deze heg, die aan zoveel zijden
de verre horizon aan ’t oog onttrekt.
Telkens als ik hier zit, stel ik me erachter
onmetelijke ruimten voor, en stilten
die ’t menselijk begrip te boven gaan,
en peilloos diepe rust; waarbij ik soms
bijna verstijf van angst. En als ik dan
de wind door deze takken heen hoor waaien,
dan vergelijk ik die immense stilte
met dit geruis: ik denk aan de eeuwigheid,
aan de afgestorven jaren, en aan dit
dat leeft, en aan ’t geluid ervan. En zo
verdrinkt mijn geest in eindeloze diepten,
en zoet is ’t mij in deze zee te zinken.
En over hoe mooi dat gedicht is. Ja, daar zou ik over moeten schrijven, in deze tijden van grote decorwisselingen op het wereldtoneel.
George den Dulk