Bewoners van ReVa Groen en Duurzaam Cultuur, Sport en Religie Zorg, Hulp en Welzijn Veiligheid en Verkeer Wonen, Leren en Werken Gemeente en Politiek Geschiedenis van ReVa

Cornelis de Mooy, uitvinder in de Uitvinderswijk

In onze wijk zijn veel straten naar uitvinders vernoemd. Er woonde hier echter ook een uitvinder die er geen straatnaam heeft. Van 1890 tot 1926 woont op Weimarstraat nr. 4 Cornelis De Mooy. De Mooy, geboren in 1834 te Middelburg, is legerarts en uitvinder van medische artikelen.

Naar Indië en terug naar Nederland

Op driejarige leeftijd vertrekt Cornelis met zijn ouders naar Nederlands-Indië, waar zijn vader dan officier van gezondheid is. Van onderwijs komt in aanvang weinig terecht; als hij tien jaar is kan hij nog amper lezen en schrijven. Op twaalfjarige leeftijd gaat de kleine Cornelis echter zonder ouders terug naar Nederland om een opleiding te volgen. Zijn buurman, schrijver Multatuli, in die dagen commies in de Residentie Bagelen, schrijft bij zijn afscheid een gedicht voor hem:

Lieve jongen is het waar,
Ruilt ge Poerworedjo’s dreven
En uw zorgloos kinderleven
Voor een leven vol gevaar?
Gaat ge uw ouders stout verlaten?
Laat ge uw vader zoo alleen?
Kan geen moedertraan meer baten?
Jongen hebt ge een hart van steen?  

De eerste zeven regels uit een langer gedicht van Multatuli voor Cornelis
(uit: Multatuli, Volledige Werken, deel IX, Amsterdam 1956, p. 38/39).

Carrière

Omdat hij dezelfde ambitie heeft als zijn vader, volgt Cornelis na de middelbare school van 1853 tot 1857 de opleiding aan de Rijks Kweekschool voor Militaire Geneeskundigen in Utrecht. Daarna volgt een carrière als (dirigerend) officier van gezondheid in diverse klassen en op verschillende standplaatsen door het land. Gedurende zijn carrière doet De Mooy diverse uitvindingen, onder andere een kogeltang voor het verwijderen van kogels, een buigzame slokdarmtang en rotanverband. Zijn bekendste uitvinding is echter de raderbaar of raderbrancard, voorzien van extra grote wielen. Daar waar eerst twee dragers nodig zijn om een gewonde te vervoeren, volstaat nu één verzorgende voor het transport. De extra grote wielen zorgen voor meer comfort op hobbelig terrein.

Raderbaar in gebruik

Van 1874 tot 1879 wordt De Mooy, bijgestaan door zijn echtgenote, op eigen verzoek gedetacheerd in Nederlands-Indië, waar zijn raderbaar dan in gebruik wordt genomen door het leger. De Mooy heeft zodoende de mogelijkheid om de raderbaar op doelmatigheid te testen en eventueel te verbeteren. Ook in  het buitenland is er vraag naar de raderbrancard ‘type De Mooy’. Aanvragen voor het toestel komen onder meer uit Duitsland, Frankrijk, Engeland, Oostenrijk en Noord-Amerika. In 1890 gaat De Mooy met pensioen en betrekt het echtpaar een nieuw huis, Weimarstraat 4. Maar ook op hogere leeftijd – De Mooy is dan reeds de 80 gepasseerd – blijft hij betrokken bij de ontwikkeling van de raderbaar en hij reist dan nog regelmatig naar de fabriek in Franeker, waar ze de raderbaar produceren.

Onderscheidingen

De Mooys uitvindingen staan in die tijd in een modelkamer in het Pageshuis aan het Lange Voorhout, waar dan het hoofdkwartier van het Nederlandse Rode Kruis zetelt. Voor zijn werk krijgt hij de Militaire Willems Orde en de Medaille van het Rode Kruis (koninklijke onderscheiding) en diverse buitenlandse onderscheidingen.

Te zien in musea

In juni 1926 overlijdt De Mooy op 92-jarige leeftijd, zijn echtgenote Johanna Christoffelina Creutz-Lechleitner in november 1928 op 91-jarige leeftijd. Zijn raderbaar is tot circa halverwege de twintigste eeuw in gebruik. Gelukkig kunnen we tegenwoordig van modernere medische hulp- en vervoersmiddelen gebruikmaken, maar de raderbaar is nog voor iedereen te bewonderen in musea, onder andere in Overloon en Soest.

Reacties: weimarchief@gmail.com

Tekst: Weimarchief 
Foto: Collectie Nederlands Instituut voor Militaire Historie